34281 |
resten van het eten van dieren |
afval:
ǫf˲val (Q003p Genk),
overschot:
ivǝrsxøt (Q003p Genk)
|
[L 34, 77b]
I-11
|
28039 |
restkool |
kool die blijven zitten is:
kōl dęj blęjvǝ zetǝn ɛs (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.]
II-5
|
18085 |
reumatiek |
jicht:
jecht (Q003p Genk),
reumatiek:
reumatiek (Q003p Genk)
|
reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
veer:
vèèr (Q003p Genk),
verenvet:
bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort
vēͅ.rəveͅt (Q003p Genk),
zie vèèr
vèèrevèt (Q003p Genk),
vet:
er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)
veͅt (Q003p Genk)
|
bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || varkensvet [Goossens 1a (1955)] || vet van de veer || vetlaag tegen de binnenzijde van de ribben van een varken uitlopend in het nierbed
III-2-3
|
18265 |
revers |
revers:
revers (Q003p Genk),
revers (fr.):
revers (Q003p Genk)
|
de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW]
II-7, III-1-3
|
17655 |
rib |
rib:
ən reb (Q003p Genk)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29929 |
richten |
de mei zetten:
dǝ mē. zętǝ (Q003p Genk)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.]
II-9
|
27793 |
richting |
directie:
directie (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
De te volgen richting bij de aanleg van mijngangen. Volgens de invuller uit Q 121 bestond de "richtung" uit drie verzwaarde touwtjes (schietloden) die in elkaars verlengde aan het dak van de mijngang bevestigd waren. De markeringen werden door de mijnmeter aangebracht. Het woordtype "stonde" (Q 112a, Q 113, Q 117, Q 121, Q 121b, Q 202) is gelijk aan het Duitse "Stunde", dat in de mijnwerkersterminologie een speciale betekenis krijgt (z. RhWB XVIII pag. 938 s.v. "Stunde"). [monogr.; N 95, 846; N 95, 708]
II-5
|
27796 |
richtingssnoer, schietlood |
directiepunt:
directiepunt (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schietlood:
schietlood (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte richting bepaalt. De schietloden of richtingstouwen worden bevestigd aan meettekens in het dak (MBK II pag. 41). [N 95, 847; N 95, 859]
II-5
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rek (Q003p Genk
[(vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|