34022 |
rundvee |
vee:
vīǝ (Q003p Genk)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
raĕps (Q003p Genk),
rops (Q003p Genk),
rŏps (Q003p Genk),
roͅ.ps (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
ròps (Q003p Genk)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
28553 |
rustperiode in de winter |
winterslaap:
węntǝrslōp (Q003p Genk)
|
Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b]
II-6
|
18119 |
ruw |
schraal:
sxrāl (Q003p Genk)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18118 |
ruw worden |
springen:
sprèngen (Q003p Genk)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
dat et en rau bies (Q003p Genk),
det es ne roowe kerel (Q003p Genk)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
rissing aon ⁄t maoken (Q003p Genk)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24905 |
s woensdags |
s goensdags:
sgoendes (Q003p Genk)
|
s woensdags
III-4-4
|
21081 |
sabbelen |
sabberen:
zabərə (Q003p Genk),
sossen:
soͅsə (Q003p Genk)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
salpeter (Q003p Genk)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|