31807 |
schaven |
schaven:
šǭvǝ (Q003p Genk)
|
In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.]
II-12
|
34115 |
schede van de koe |
vazel:
vǭ.zǝl (Q003p Genk)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēͅl (Q003p Genk)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
schêl kieke (Q003p Genk)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
šēn (Q003p Genk)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
27553 |
scheenbeschermer |
beenbeschermer:
beenbeschermer (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885]
II-5
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
schērmachine (Q003p Genk)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
schaars:
schars (Q003p Genk),
sjoars (Q003p Genk),
scheermes:
schērmes (Q003p Genk),
ə šēͅrmes (Q003p Genk),
cfr. sjoars.
sjèèrmes (Q003p Genk)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || scheermes || Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
šē (Q003p Genk),
scheien:
šē.ǝ (Q003p Genk)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
mən oYə šimərə (Q003p Genk)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|