25023 |
schemering, valavond |
de maan was aan het opkomen:
Kan ook "mist"zijn; de informant geeft aan dat hij het niet zeker weet.
de mōō wass aont opkŏĕĕmĕ (Q003p Genk),
valavond:
valovend (Q003p Genk)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schrankel:
sjrankel (Q003p Genk),
wordt samen met ander vlees van mindere kwaliteit en het bloed gemengd met boekweitmeel, verwerkt tot bloedworst
šra.ŋkəl (Q003p Genk)
|
schenkel tussen hiel en ham van een varken || schenkel, gedeelte van de achterpoot van een varken tussen de ham en de voet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
center:
sɛntǝr (Q003p Genk),
houten center:
hǭtǝ sɛndǝr (Q003p Genk)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
birkraf (Q003p Genk),
waterkan:
wōtərkan (Q003p Genk)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26654 |
schepkist |
duivelskist:
dī.vǝlskist (Q003p Genk)
|
De kist waarin de molenaar het schepmeel verzamelde. Het woordtype duivelskist was een schertsende benaming waarmee werd gesuggereerd dat de molenaar de inhoud van de kist op oneerlijke wijze had verkregen. [Jan 273; Coe 257; Grof 293; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-3
|
28607 |
schepkorf |
vaatkaar:
vǭtkǭr (Q003p Genk)
|
Klein, breed korfje zonder vlieggat waarmee men de zwerm vangt. In de kop is meestal een stalen ring of een touwtje bevestigd waar de duim door gestoken kan worden en waarmee het korfje eventueel aan een tak gehangen kan worden. [N 63, 84b; N 63, 3g; N 63, 2b; monogr.]
II-6
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
chèppe (Q003p Genk),
scheppen (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
, ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]
Q003p Genk),
šäppə (Q003p Genk)
|
scheppen [ZND 25 (1937)] || Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768]
II-5, III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
schēre (Q003p Genk),
šēͅrə (Q003p Genk)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] || Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34424 |
scheren van de schapen |
scheren:
šē̜rǝ (Q003p Genk)
|
Zie afbeelding 6. [N 77, 46; monogr.]
I-12
|
17726 |
scherp kijken |
loeren:
lūrə (Q003p Genk)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|