33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
staldeur:
[stal]dīǝr (Q003p Genk)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
22887 |
binnenspeler |
binnenspeler:
binnenspeler (Q003p Genk),
inside (eng.):
inside (Q003p Genk)
|
Hoe noemt U in uw dialect de speler van een voetbalteam, die links of rechts van de midvoor acteert in een aanvalslijn bestaande uit vijf spelers?
III-3-2
|
18225 |
binnenstebuiten |
averechts:
averechts (Q003p Genk),
binnenstebuiten:
binneste baute (Q003p Genk)
|
Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
28837 |
binnenvoering |
bougran:
bugõ̜ (Q003p Genk),
stijfdoek:
stijfdoek (Q003p Genk)
|
Voeringstof die steun en vormvastheid geeft aan bepaalde plaatsen en onderdelen van een kledingstuk. Er zijn verschillende soorten binnenvoering. Zo is stoom een gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon (Meima I, pag. 209). Dit dient voor tussenvoering in vesten en de onderkant van mouwen. [N 59, 36; N 59, 39; N 59, 133]
II-7
|
18529 |
binnenzak |
binnenmaal:
ss. sub. moal.
bènnemoal (Q003p Genk)
|
binnenzak
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
cinema (Q003p Genk)
|
het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbīǝ.t (Q003p Genk)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
19352 |
bits |
<omschr.> dan gaat het hem goed:
moeilijk leesbaar.
dé gét `t hum goed (Q003p Genk),
happetig:
Van Dale: happig, 4. (gew.) bits, spijtig.
he es nogal hepətich (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
kort van stof:
nogal kort van stof (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
kribbelachtig:
WNT: kribbelen, 2. ruzie maken, krakeelen. Verouderd.
hɛ ɛs nogəl krɛbəlɛchtəch (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
ruw:
hij is ruw (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
stout:
hè`s nogal stoo(e)t (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)]
III-1-4, III-3-1
|
18113 |
blaar |
blaar:
blo.r (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
blo.ər (Q003p Genk),
blōr (Q003p Genk)
|
een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een brandblaar [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
28115 |
blaasleiding |
blaasbuis:
blaasbuis (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Emma, Maurits])
|
De leiding waarmee het opvulmateriaal door middel van samengeperste lucht in de ontkoolde ruimte wordt geblazen. Aan het einde van de leiding bevindt zich de vulschop. [N 95, 559; monogr.]
II-5
|