19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
patattenmesje:
pətatəmɛskə (Q003p Genk)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šęmǝl (Q003p Genk)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
šimməl (Q003p Genk)
|
schimmel [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
e schiejep twie schiejep (Q003p Genk),
ein sjeep twie sjeepen (Q003p Genk),
sjîêp (Q003p Genk),
ši.ip (Q003p Genk),
šīp, klē šīpkə (Q003p Genk)
|
een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (Q003p Genk)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
sjoehn (Q003p Genk),
šūən (Q003p Genk)
|
een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
schoenborstel:
šoənboͅrstəl (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-1-3, III-2-1
|
18465 |
schoenen poetsen |
blinken:
bleŋkə (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
blinke (Q003p Genk)
|
poetsen van schoenen zodat ze blinken || schoenen poetsen
III-1-3, III-2-1
|
18347 |
schoenlepel |
schoenaantrekker:
schoenoantrekker (Q003p Genk)
|
Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)]
III-1-3
|
30812 |
schoenmaker |
schoenmaker:
šunmę̄kǝr (Q003p Genk)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|