id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
27952 | sleutel voor moll-ondersteuning | éclissensleutel: éclissensleutel (Genk [(Winterslag / Waterschei)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) | Sleutel om de bouten van Moll-ondersteuningen vast te draaien. Volgens de invuller uit Q 3 werd de sleutel ook gebruikt om rails aan elkaar te verbinden. [N 95, 760 add.] II-5 |
24535 | sleutelbloem | haring: hi:əreŋ (Genk), primula: preməla (Genk), sleutelbloem: - slietelbloem (Genk) | sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3 |
19801 | sleutelbos | bos: bəs (Genk), bos sleutels: bos sli.ətəls (Genk), ring: rɛ.̝ŋk (Genk), sleutelbos: sli.ətəlbos (Genk), sleutels: sli.ətəls (Genk) | Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)] III-2-1 |
18022 | slijm | slijm: slijmen (Genk) | Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] III-1-2 |
34180 | slijm bij de nageboorte | slijmer: slɛi̯mǝr (Genk) | Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11 |
34163 | slijmblaas | slijm: slɛ̄m (Genk) | Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11 |
34178 | slijmkoek | leeftong: lɛ̄ftǫŋ (Genk) | Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11 |
25353 | slijpsteen | amarilsteen: mǝrɛlstē.n (Genk) | Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11 |
32897 | slijpzand, zavel | sladder: sladǝr (Genk) | Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.] I-3 |
27703 | slikvijver | slamput: slampøt (Genk [(Winterslag / Waterschei)] [Maurits]) | Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.] II-5 |