28455 |
blanke raat |
verse raat:
vorsǝ rǭt (Q003p Genk)
|
De in mei gemaakte blanke of maagdelijke raat of raten die nog niet voor broeden hebben gediend. De raat is nog wit van kleur. [N 63, 13f]
II-6
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
rits (Q003p Genk)
|
voorn, zoetwatervisje
III-4-2
|
29838 |
blaren |
opblotten:
ǫp˱blǫtǝ (Q003p Genk)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
18137 |
blauw oog |
blauw oog:
blo ōx (Q003p Genk)
|
Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
bosbiere mv. (Q003p Genk),
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
bosbīərə (Q003p Genk)
|
bosbes || bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
grijze schimmel:
gręi̯zǝ šęmǝl (Q003p Genk)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reeger (Q003p Genk),
regər (Q003p Genk)
|
reiger [ZND 41 (1943)]
III-4-1
|
29815 |
blauwe steen |
helgebakken:
hɛlgǝbakǝn (Q003p Genk)
|
Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c]
II-8
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
molvlieg:
molvliehg (Q003p Genk)
|
bromvlieg
III-4-2
|
19653 |
blauwsel |
blauwsel:
blotsǝl (Q003p Genk),
blotsəl (Q003p Genk)
|
blauwsel, blauw poeder waarmee men linnengoed blauwt || Soort blauw poeder dat men aan witkalk toevoegt om deze witter te doen lijken. Het toevoegen van blauwsel noemde men in Q 3 'blauwselen' ('blotsǝlǝ'), in Q 121 'blauwen' ('blø̜jǝ'). [N 67, 66f]
II-9, III-2-1
|