32880 |
snede van het blad van de zeis |
waat:
wǭ.t (Q003p Genk)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
20523 |
snee brood |
kant:
verklw. kèntsje
kant (Q003p Genk),
snee brood:
snī brut (Q003p Genk)
|
een snede brood [ZND 06 (1924)] || snede brood
III-2-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
Ook snijbal.
sniebal (Q003p Genk),
Sub sniebal, (1).
snijbal (Q003p Genk)
|
1. Sneeuwbal. || Sneeuwbal.
III-3-2
|
24714 |
sneeuwbes |
pitsertje:
-
petserkəs (Q003p Genk)
|
sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus) [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snouwə (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
ben niet zeker of dit wel dialect is
sniklekskə (Q003p Genk)
|
sneeuwklokje [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
22903 |
sneeuwman |
sneeuwman:
snieman (Q003p Genk)
|
Sneeuwman.
III-3-2
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snī (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
snīē (Q003p Genk)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
vlot:
vlōt (Q003p Genk)
|
vlug [Lk 01 (1953)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
blok:
nə bloͅk (Q003p Genk)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|