17910 |
spuiten |
spritsen (<du.):
spritsen (Q003p Genk)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17819 |
staan |
staan:
stŏĕën (Q003p Genk),
stu.ən (Q003p Genk),
stuən (Q003p Genk)
|
staan [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
verband van een volle steen:
vǝrbant ˲van ǝnǝ volǝ stēn (Q003p Genk)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
19567 |
staande lamp |
staanderik:
staneri̞k (Q003p Genk)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26166 |
staander |
lange paal:
laŋǝ pǭwǝl (Q003p Genk)
|
De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.]
II-9
|
20125 |
staart |
bis:
bes (Q003p Genk),
staart:
start (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
steert (Q003p Genk),
stɛrt (Q003p Genk),
staartje:
stertje (Q003p Genk)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-12, I-9, III-4-2
|
33976 |
staartriem |
staartriem:
startrim (Q003p Genk)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|
21272 |
stad |
stad:
stat (Q003p Genk)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
sta.l (Q003p Genk)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
33928 |
stalband |
bindkettel:
bęnkętǝl (Q003p Genk),
bindkoord:
bęnkōrt (Q003p Genk)
|
Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b]
I-10
|