e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strepen maken op het deegbrood strepen: strēpǝ (Genk) Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.] II-1
strijkbord, riester riester: ristǝr (Genk) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
strijker slofferd: slofǝrt (Genk) Paard dat de poten te dicht bij elkaar zet en tijdens het gaan met de enkels tegen elkaar wrijft, waardoor vooral verwondingen aan de kogel (zie het lemma ''kogel'' 3.5.6) kunnen ontstaan. Vgl. het lemma ''haarenkelen'' (5.26). [N 8, 84d] I-9
strijkijzer bout: bōt (Genk) strijkijzer III-2-1
stro strooi: strūi̯ (Genk) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
strobloem strooitje: -  stroeike (Genk), strootje: stroeike (Genk) strobloem III-2-1
strompelend lopen bij het aantrekken stobbelen: stobǝlǝ (Genk  [(moeizaam aantrekken)]  ) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9
stronk, boomstronk boomkont: bo.mkǫŋt (Genk), boomstronk: boomstronk (Genk), stop: sto.p (Genk) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
strontje weern: wēͅn (Genk), wVn (Genk), ən wēͅn (Genk) een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] || gerstekorrel [ZND m] III-1-2
strontvlieg strontvlieg: strontvlieg (Genk) strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2