25599 |
strepen maken op het deegbrood |
strepen:
strēpǝ (Q003p Genk)
|
Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.]
II-1
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
ristǝr (Q003p Genk)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
26680 |
strijker |
slofferd:
slofǝrt (Q003p Genk)
|
Paard dat de poten te dicht bij elkaar zet en tijdens het gaan met de enkels tegen elkaar wrijft, waardoor vooral verwondingen aan de kogel (zie het lemma ''kogel'' 3.5.6) kunnen ontstaan. Vgl. het lemma ''haarenkelen'' (5.26). [N 8, 84d]
I-9
|
19442 |
strijkijzer |
bout:
bōt (Q003p Genk)
|
strijkijzer
III-2-1
|
22085 |
stro |
strooi:
strūi̯ (Q003p Genk)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
20088 |
strobloem |
strooitje:
-
stroeike (Q003p Genk),
strootje:
stroeike (Q003p Genk)
|
strobloem
III-2-1
|
33856 |
strompelend lopen bij het aantrekken |
stobbelen:
stobǝlǝ (Q003p Genk
[(moeizaam aantrekken)]
)
|
[N 8, 62k, 73, 79 en 80]
I-9
|
33715 |
stronk, boomstronk |
boomkont:
bo.mkǫŋt (Q003p Genk),
boomstronk:
boomstronk (Q003p Genk),
stop:
sto.p (Q003p Genk)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
18106 |
strontje |
weern:
wēͅn (Q003p Genk),
wVn (Q003p Genk),
ən wēͅn (Q003p Genk)
|
een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] || gerstekorrel [ZND m]
III-1-2
|
24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
strontvlieg (Q003p Genk)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|