24834 |
stuifmeel |
bloemsel:
blumsǝl (Q003p Genk)
|
Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143]
II-6
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stubmeel:
stęp[meel] (Q003p Genk)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
28541 |
stuifmeelkrans |
stuifmeelschuit:
stø̜jfmɛ̄lsxǫwt (Q003p Genk)
|
De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b]
II-6
|
22362 |
stuiken |
gooien:
goeiën (Q003p Genk),
kuiltjeschieten:
Sub keilke: kuiltje.
keilke sjiette (Q003p Genk),
schieten:
schiete (Q003p Genk),
stuiken:
stǫu̯kǝ(n) (Q003p Genk)
|
Het gelijkmaken van het stoppeleinde, de onderkant van de schoof, door deze op de grond de stuiten. [JG 1a, 1b] || Kinderspel. || knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)]
I-4, III-3-2
|
22999 |
stuiken (stoten) |
stoten:
stŏetten (Q003p Genk)
|
Stuiken (= stooten). [Willems (1885)]
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
steipeu hebbe (Q003p Genk)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartbeen:
startben (Q003p Genk)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28021 |
stuk |
stock:
stock (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zolder])
|
De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749]
II-5
|
33643 |
stuk grond |
lap grond:
lap grǫŋt (Q003p Genk),
plan grond:
plan grǫŋt (Q003p Genk),
stuk grond:
stęk grǫŋt (Q003p Genk),
veld:
vɛlt (Q003p Genk)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
broekgrond:
brōkxrǫnt (Q003p Genk),
struweel:
strywɛl (Q003p Genk)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|