27830 |
tussengalerij |
tussenvoie:
tøsǝnvuj (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Galerij die in de strijrichting van de koollaag wordt gedreven tussen twee verdiepingen in. [N 95, 375; monogr.]
II-5
|
28517 |
tuten |
toeten:
tutǝn (Q003p Genk)
|
Het geluid dat de koningin maakt die haar cel reeds verlaten heeft. Op het doffe kwaken van de ongeboren koninginnen antwoordt de pas uitgelopen koningin met een hoog tutend geluid. Dit is het teken dat zij er is. Zij zal proberen zo spoedig mogelijk de nog in de cellen opgesloten koninginnelarven te doden. Dit wordt echter verhinderd door de werkbijen. Het tuten is voor de imker een zeker teken dat er de volgende dag of op zijn laatst nog een dag later een nazwerm zal afkomen. [N 63, 33a; N 63, 32a; N 63, 33b; Ge 37, 42]
II-6
|
33263 |
tweede klaversnede |
tweede schaar:
twidǝ šōr (Q003p Genk)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
kleppen:
klɛppən (Q003p Genk)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
29028 |
tweede pas |
verbeterde pas:
verbeterde pas (Q003p Genk)
|
[N 59, 76b]
II-7
|
34234 |
tweespeen |
tweedemige:
twīdɛmegǝ (Q003p Genk)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
33998 |
twijg |
wis:
wes (Q003p Genk)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
ajuin:
ajoun (Q003p Genk),
joun:
joun (Q003p Genk, ...
Q003p Genk,
Q003p Genk),
joͅun (Q003p Genk),
joͅu̯.n (Q003p Genk),
juin:
juin (Q003p Genk)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] || een ajuin [ZND 43 (1943)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ēi̯ǝr (Q003p Genk),
ē̜i̯ǝr (Q003p Genk),
ę.i̯ǝr (Q003p Genk),
ęi̯.ǝr (Q003p Genk),
ɛi̯ǝr (Q003p Genk)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|