28972 |
uithalen van de doorslagsteken |
uittrekken:
uittrekken (Q003p Genk)
|
Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b]
II-7
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǫu̯.tkūǝ.mǝ (Q003p Genk)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
28481 |
uitkomen van het broed |
de deksel afstoten:
dǝn dęksǝl ǭfstūtǝn (Q003p Genk)
|
Het uit de cellen komen van het rijpe broed. Als het broed rijp is, breekt het uit het stadium van pop. De bij wordt geboren als werkbij, koningin of dar. De werkbij komt na 21 dagen, de koningin na 15 à 16 dagen en de dar na 24 dagen te voorschijn. Soms kan er een kleine speling zijn in deze aantallen. De werkbij knaagt bij stukjes en beetjes het celdekseltje weg, de dar scheurt het zegel met de kaken geheel af en de koninginnepop stoot met één kopbeweging de cel, die eerst is rondgesneden, open. [N 63, 23c; Ge 37, 47]
II-6
|
18311 |
uitneembaar frontje |
gimp:
cfr. iehverhimme.
gemp (Q003p Genk)
|
borstlap met strik op de rug vastgebonden
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
uitnoden:
oetniə (Q003p Genk)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
koningstoten:
kīneŋstutǝ (Q003p Genk)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
uitmaken:
outmake (Q003p Genk),
outmoke (Q003p Genk),
outmoͅkə (Q003p Genk),
uitschijten:
outscheite (Q003p Genk),
outschijte (Q003p Genk),
gemeen
outschijtə (Q003p Genk)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
blaar op de lippen:
bloar op de lippe (Q003p Genk),
uitslag:
autslaag (Q003p Genk),
verzwering:
verzwēring (Q003p Genk)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 107 (2001)] || Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22343 |
uitsliepen |
uittoeten:
[sic]
īməs outūte (Q003p Genk)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǫu̯.tspanǝ (Q003p Genk)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|