27821 |
boorplatform |
boorstelling:
boorstelling (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Een op schragen gesteld platform dat het mogelijk maakt hoog gelegen boorgaten te maken. [N 95, 816]
II-5
|
27816 |
boorstang, boorijzer |
boorijzer:
boorijzer (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een uit een zeer goede kwaliteit staal vervaardigde stang die hetzij van een vaste boorkop is voorzien (monobloc-boorstang), hetzij aan een uiteinde een bevestiging heeft waarin een losse boorkop kan worden geplaatst. Volgens een invuller uit Q 121 varieerde de lengte van een boorstang tussen 50 cm en 3 meter. [N 95, 735; N 95, 812; monogr.; Vwo 163; Vwo 166; Vwo 322]
II-5
|
27820 |
boorzuil |
boorzuil:
boorzuil (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Laura, Julia])
|
Bij het boren gebruikt statief voor de boorhamer. Wanneer er perslucht in wordt toegelaten, zorgt de boorzuil niet alleen voor ondersteuning van de boorhamer, maar ook voor de boordruk. [N 95, 810; monogr.]
II-5
|
33814 |
boosaardig paard |
(een) zure:
zūǝ.rǝ (Q003p Genk),
kwaad paard:
kot pē̜.rt (Q003p Genk)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
19600 |
bord |
telloor:
təlīr (Q003p Genk),
təlīər (Q003p Genk)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] || teljoor, bord
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
kruikenbank:
kroͅu̯kəbank (Q003p Genk)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
27335 |
boren |
boren:
boren (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167]
II-5
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
bĕrg blijve (Q003p Genk),
boerig blève (Q003p Genk)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drup:
vrklw: drèpke
drèp (Q003p Genk)
|
borrel
III-2-3
|
19563 |
borrelglaasje |
drupje:
dreͅpkə (Q003p Genk)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|