27425 |
wig |
houten pin:
hǫwǝtǝ pen (Q003p Genk),
spie/splj:
spie/splj (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.] || Taps toelopend houten blok dat wordt gebruikt om bijvoorbeeld ijzeren ondersteuningen of schudgootmotoren vast te zetten. Het woordtype "bouwkijl" werd op de Domaniale mijn gebruikt voor een wig in galerij-ondersteuningen. [N 95, 346; N 95, 347; N 95, 332; monogr.; Vwo 209; Vwo 724]
II-5, II-9
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
kap:
kap (Q003p Genk)
|
een wijde regenmantel zonder mouwen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20825 |
wijnazijn |
wijn-edik:
uitgesproken wijn-ik
wijnik (Q003p Genk)
|
wijnazijn
III-2-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
druif:
drouf (Q003p Genk),
wijndruif:
wijndrouf (Q003p Genk),
-
wijndrouf (Q003p Genk),
wingerd:
wijgerd (Q003p Genk),
druivenboom tegen muur
wijgerd (Q003p Genk)
|
druif || druivenboom tegen de muur || wijnstok
I-7
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
weͅisveŋər (Q003p Genk)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24461 |
wild konijn (enkelv.) |
konijn (lang/sleept.):
kəneͅi.n (sleept.) (Q003p Genk)
|
wild konijn (enkelv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24462 |
wild konijn (meerv.) |
konijn (kort/stoott.):
kəneͅin (stoott.) (Q003p Genk)
|
wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|