32461 |
wis |
wis:
wes (Q003p Genk)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (Q003p Genk)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
uitvallen:
ǫu̯tvalǝ (Q003p Genk),
wisselen:
wesǝlǝ (Q003p Genk)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
18290 |
wit halsboordje |
bandje:
bɛntzə (Q003p Genk)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ.r (Q003p Genk),
sterretje:
stārǝkǝ (Q003p Genk)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
eiwit:
ēwet (Q003p Genk)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
kanten muts:
kantəmets (Q003p Genk)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kabots (Q003p Genk),
wit moes:
wit moes (Q003p Genk),
witte kool:
wetə kil (Q003p Genk),
witte koel (Q003p Genk)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akermɛnəkə (Q003p Genk),
akkermenneke (Q003p Genk),
akərmeͅnəkə (Q003p Genk),
kwikstaart:
kwikstert (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
kwikstaartje:
kweͅkstaertje (Q003p Genk),
kweͅkstaertjə (Q003p Genk),
kwikstertje (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
ploegstaartje:
ploxstɛrtjə (Q003p Genk)
|
kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
(het heeft een) kwetsuur:
kwɛt˲sīr (Q003p Genk)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|