e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wis wis: wes (Genk) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wisselen van de tanden wisselen: wesǝlǝ (Genk) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselen van tanden uitvallen: ǫu̯tvalǝ (Genk), wisselen: wesǝlǝ (Genk) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wit halsboordje bandje: bɛntzə (Genk) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd ster: stɛ.r (Genk), sterretje: stārǝkǝ (Genk) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei eiwit: ēwet (Genk) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen kanten muts: kantəmets (Genk) muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)] III-1-3
witte kool kabots: kabots (Genk), wit moes: wit moes (Genk), witte kool: wetə kil (Genk), witte koel (Genk) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] I-7
witte kwikstaart akkermannetje: akermɛnəkə (Genk), akkermenneke (Genk), akərmeͅnəkə (Genk), kwikstaart: kwikstert (Genk, ... ), kwikstaartje: kweͅkstaertje (Genk), kweͅkstaertjə (Genk), kwikstertje (Genk, ... ), ploegstaartje: ploxstɛrtjə (Genk) kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
witte vlekken (het heeft een) kwetsuur: kwɛt˲sīr (Genk) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9