21572 |
zo arm als ... |
zo arm als de straat:
hɛ əs zu ɛrm as də strot (Q003p Genk)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo eenvoudig als een kind:
zoo eenvoudig als n kind (Q003p Genk),
zo eenvoudig als ik weet niet wat:
zoo eenvoudig als ik weet niet wat (Q003p Genk)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
20828 |
zoethout |
klissaphout:
klissəp-o͂t (Q003p Genk),
trissaphout:
trissaphoot (Q003p Genk)
|
zoethout [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20963 |
zoetigheid |
zoetigheid:
ziettighèd (Q003p Genk),
zoetigheids:
ziettighèds (Q003p Genk)
|
zoetigheid
III-2-3
|
25644 |
zoetstof voor taai-taai |
honing:
huneŋ (Q003p Genk),
suiker:
sǭkǝr (Q003p Genk)
|
De diverse zoetstoffen die in het taai-taaideeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. [N 29, 87b; N 29, 87; N 29, 87a; N 29, 88]
II-1
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
aan de mem houden:
’t kind aan de mem age (Q003p Genk),
zuigen:
zouke (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] || zoogen
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zoller:
zoͅlər (Q003p Genk)
|
zolder
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overschelf(t):
īǝ.vǝr[schelf(t)] (Q003p Genk)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
schelf(t)kot:
šɛlǝfkūǝt (Q003p Genk)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zoͅlərkōͅmər (Q003p Genk),
zolderkamertje:
zolərkēmərkə (Q003p Genk),
zoͅlərkēͅmərkə (Q003p Genk)
|
zolderkamer [N 05A (1964)] || zolderkamertje
III-2-1
|