33481 |
zwarte bes |
paardsberen:
pèèr(d)sbiere (Q003p Genk),
=zwarte aalbessen
pèèr(d)sbiehre (Q003p Genk)
|
zwarte aalbes
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
smeelber:
smielber (Q003p Genk)
|
bladluis
III-4-2
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krae (Q003p Genk),
krē (Q003p Genk),
krēͅ (Q003p Genk),
geen fon.doc.
kraai (Q003p Genk)
|
kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschaal:
achsjoal (Q003p Genk),
na:xtšōͅ:l (Q003p Genk),
naxtšǭl (Q003p Genk)
|
nachtschade || nachtschade, onkruid || Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5, III-4-3
|
33890 |
zwarte staar |
maanoger:
mōnēgǝr (Q003p Genk)
|
Deze vorm van staar, waarbij het netvlies en de oogzenuw verlamd zijn, openbaart zich door blindheid en onbeweeglijkheid van de pupil bij verschillend licht. Het oog behoudt wel zijn natuurlijke kleur, vorm en glans, zodat een leek de kwaal gewoonlijk niet of eerst laat vaststelt, maar de kenner ontdekt haar aan de strakke uitdrukking van het paard met "staande ogen" en de onbeweeglijkheid van de pupil. [A 48A, 39b; N 52, 26]
I-9
|
28596 |
zwavel, sulfer |
solfer:
sǫlfǝr (Q003p Genk)
|
Lichtgele, licht ontvlambare chemische stof waarvan de bij verbranding vrijkomende dampen dodelijk zijn voor de bijen. [N 63, 78c; JG 1b; Ge 37, 209]
II-6
|
28597 |
zwavelbloem |
solferbloem:
sǫ.lfǝrblum (Q003p Genk)
|
Lichtgeel poeder van fijne zwavel. Zwavelbloem smelt men op zacht vuur. In de vloeibare zwavel steekt men een kaart. Men trekt die eruit en laat de zwavel verharden. Men steekt de kaart met zwavel op een stuk hout en steekt dit stuk in brand onder de korf. Door de zwavelreuk worden de bijen gedood (Lhoest, pag. 68). [N 63, 77d; JG 1a+1b]
II-6
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫ.lfǝrkǭ.rt (Q003p Genk),
sǫlfǝrkǭrt (Q003p Genk)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
19541 |
zwavelstok |
kennepstok:
kɛnəpstoͅk (Q003p Genk)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
22907 |
zweefmolen |
zwengeltjes (mv.):
NB zwingele: zwieren.
zwingelkes (Q003p Genk)
|
Zwingelmolen op de kermis.
III-3-2
|