33995 |
zweep |
smak:
smak (Q003p Genk),
zweep:
zwip (Q003p Genk)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
abcessen:
ab˱sɛsǝ (Q003p Genk),
zweer:
zweer (Q003p Genk)
|
[N 8, 90b en 90t]Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)]
I-9, III-1-2
|
18056 |
zweet |
zweet:
ət zwet (Q003p Genk)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18055 |
zwellen |
uitzetten:
uitzetten (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits]),
zwellen:
zwaellen (Q003p Genk),
zwelle (Q003p Genk),
zwellen (Q003p Genk),
zwällə (Q003p Genk)
|
Gezegd van galerijwanden die opzwellen tengevolge van druk op het gesteente. [N 95, 386] || zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
II-5, III-1-2
|
33875 |
zwellen van de uier |
(ze is aan het) uieren:
ęi̯.ǝrǝ (Q003p Genk)
|
[N 8, 51]
I-9
|
24452 |
zwemblaas |
zwemblaas:
zwembloas (Q003p Genk)
|
zwemblaas. Hoe noemt men de blaas van een vis, het met lucht gevuld orgaan dat de vis in staat stelt in het water te zweven. [N102 (1998)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)EmE (Q003p Genk),
zwaemmen (Q003p Genk),
zwèmme (Q003p Genk),
zwɛmən (Q003p Genk)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
30102 |
zwemstenen |
poreuze stenen:
pǝrø̄zǝ stēn (Q003p Genk)
|
Zwemstenen of drijfstenen zijn benamingen voor een zeer lichte kunststeen, vervaardigd uit puimsteengruis (bimszand) en hydraulische kalk. Het gruis wordt daartoe met ongeveer 1/9 van zijn gewicht aan waterkalk dooreengemengd. Dit mengsel wordt in ijzeren vormen geschept, beklopt en, van de vormen ontdaan, op rekken te drogen gezet. Na enige dagen worden de stenen op hopen gezet en na enige maanden zijn zij gereed voor gebruik. Zwemstenen worden hoofdzakelijk voor binnenwerk gebruikt en isoleren dankzij hun grote poreusheid goed warmte en geluid. 'Ytong' en 'Poriso' zijn merknamen. [N 30, 54e]
II-9
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
achterhaam:
áxtǝr(h)ǭm (Q003p Genk
[(incl de strengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
21511 |
zweren |
zweren:
Dao wil ik op zwēre (Q003p Genk)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|