25617 |
broodrek |
broodplank:
brutplaŋk (Q003p Genk)
|
De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53]
II-1
|
25494 |
broodslot |
plaatrand:
plǭtraŋk (Q003p Genk)
|
De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.]
II-1
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brouwen (Q003p Genk)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
bru̝̞̞wǝr (Q003p Genk),
brǫwǝr (Q003p Genk),
brǫ̝̞̞wǝr (Q003p Genk)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
25659 |
brouwerij |
brouwerij:
brouwerij (Q003p Genk)
|
De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
breg (Q003p Genk),
brig (Q003p Genk),
brèg (Q003p Genk)
|
brug [RND] || een houten brug [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broud (Q003p Genk),
1a-m; 22, 29a; cf. VD D-N s.v. "Braut
braut (Q003p Genk)
|
bruid [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
1a-m; 22, 29a;
broudegom (Q003p Genk),
bruigom:
1a-m; 22, 29a;
breigum (Q003p Genk)
|
bruidegom [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
brijdjə (Q003p Genk),
bruidjes (Q003p Genk),
brydsjes (Q003p Genk)
|
Een maagdeken (klein meisje, dat in een processie gaat). [ZND 01u (1924)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
20371 |
bruidsmeisje |
bruidswicht:
broudswècht (Q003p Genk)
|
bruidsmeisje
III-2-2
|