18523 |
buitenzak op een jas |
buitenmaal:
boutemōal (Q003p Genk)
|
de buitenzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
30087 |
bult |
bult:
bølt (Q003p Genk)
|
Naar voren komend gedeelte van het metselwerk van een muur. Bulten in een muur kunnen ontstaan door onnauwkeurig metselwerk. Ook door ouderdom of verzwakking van het metselwerk kunnen muren uitzetten en zo bulten ontwikkelen. [N 31, 47b]
II-9
|
28499 |
bultbroed |
pochelbroed:
poxǝlbrut (Q003p Genk)
|
Darrenbroed ontstaan uit eitjes van een leggende werkbij. De cellen worden door de werksters in dit geval voorzien van een zeer hoog gewelfd deksel, vandaar de benaming bultbroed. Bultbroed kan echter ook ontstaan, wanneer een gewone moer onbevrucht is gebleven of door ouderdom of letsel niet langer in staat is bevruchte eieren af te zetten. Deze moer wordt dan ook darrenbroedig. [N 63, 62b; N 63, 27; N 63, 24b]
II-6
|
21118 |
bundel groenten |
busseltje:
bisselke (Q003p Genk)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
27711 |
bunkerruimte |
bunkerruimte:
bunkerruimte (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits]),
siloruimte:
siloruimte (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Bunker waarin bijvoorbeeld kolen (Q 121, Q 121c) of cokes (L 426) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 108; monogr.]
II-5
|
24459 |
bunzing |
eierwezel:
ērwessəl (Q003p Genk),
fis:
fis (Q003p Genk),
vis (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
bunzing [ZND 01u (1924)], [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
bergemeester (Q003p Genk),
bøͅrgəmijstər (Q003p Genk),
bɛrgɛme.stər (Q003p Genk)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
32828 |
burries van de landrol |
burriebomen:
bęrǝx˱bēm (Q003p Genk)
|
De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.]
I-2
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poeier (Q003p Genk),
poeïer (Q003p Genk),
pu[j}ər (Q003p Genk)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
scharbussel:
šā.rbęsǝl (Q003p Genk),
scharsel:
šɛ̄.rsǝl (Q003p Genk)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|