| 20399 |
doopdekentje |
doopdekje:
dŭbdīəkskə (Q003p Genk)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|
| 20397 |
doopjurkje |
doopkleedje:
dŭpkle.tšə (Q003p Genk),
doopmantel:
dupma͂.nteḷ (Q003p Genk)
|
doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND]
III-2-2, III-3-3
|
| 23205 |
doopvont |
doopvont:
doepvont (Q003p Genk),
dupfű.nt (Q003p Genk)
|
doopvont [RND] || Doopvont. [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
| 18671 |
doordeweekse kleren |
gewone kleren:
gəwun klēr (Q003p Genk)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 28030 |
doorgang |
passage:
passage (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Nadat de kerf door twee naburige houwers is ontkoold en er een kophout is geplaatst, maakt men een doorgang van circa vijftig centimeter evenwijdig aan het front, waarna men de overige kool uit het stuk verwijdert. Deze doorgang wordt op regelmatige afstanden ondersteund door verdere kophouten. Zie ook de lemmata Inkerven, Kerf en Erlangs Werken. [monogr.; N 95, 182; N 95, 477]
II-5
|
| 28983 |
doorgestikte naad |
afgestikte naad:
afgestikte naad (Q003p Genk)
|
Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58]
II-7
|
| 28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
vastgebrande kool:
vastgebrande kool (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Laura, Julia])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
| 34325 |
doorjager |
doorjager:
dū.ǝrjē̜gǝr (Q003p Genk)
|
Varken dat wel veel eet maar niet vet wil worden. [JG 1a]
I-12
|
| 24477 |
doorn, stekel |
doorn:
doehn, (Q003p Genk),
doere (Q003p Genk),
doorn (mv.):
di:en (Q003p Genk),
diehn, mv. (Q003p Genk),
doornen:
dūə.rə (Q003p Genk)
|
doorn [Goossens 1b (1960)] || doornen [RND]
III-4-3
|
| 24503 |
doornappel |
moerpekruid:
ook wel: doornappel [JK: mol
moerpekroud (Q003p Genk)
|
mollekruid
III-4-3
|