22431 |
feest |
feest:
feest (L164p Gennep)
|
De bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit of een gedenkdag [feest, kermis, begankenis]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22432 |
feesten |
feesten:
feeste (L164p Gennep)
|
Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21127 |
fiets |
fiets:
fiets (L164p Gennep)
|
fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
21138 |
fietsen |
fietsen:
fĭĕtsə (L164p Gennep)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33227 |
fijne zeef, voor pootaardappelen |
peuterzift:
pø̄tǝrzeft (L164p Gennep)
|
De tweede, en doorgaans middelste zeef, waardoor de kleinere aardappelen worden afgezonderd die als pootgoed worden gebruikt. [N 12, 34b]
I-5
|
33228 |
fijnste zeef, uitschotzeef |
krielenzift:
krīlǝzeft (L164p Gennep)
|
Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c]
I-5
|
21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
filiaal (L164p Gennep)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20838 |
flauw |
flauw:
flaow (L164p Gennep),
flauw (L164p Gennep)
|
flauw, smakeloos [RND] || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flāūw vallə (L164p Gennep)
|
zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
flensje:
flĕnske (L164p Gennep),
koekje:
kŭŭkskə (L164p Gennep),
kykskə (L164p Gennep)
|
flensje [SGV (1914)] || flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|