id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19249 | gedachtenis | nagedachte: noagedachte (Gennep) | nagedachte [SGV (1914)] III-1-4 |
17546 | gedrongen postuur | gedrongen postuur: hej hɛt ən gədroŋə posty:r (Gennep) | gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)] III-1-1 |
18916 | gedwee | zeeg: cf. VD s.v. "gedwee"2. meegaand, volgzaam zeeg (Gennep) | gedwee [SGV (1914)] III-1-4 |
24150 | geelgors | gele schijver: gèle schiever (Gennep), gele schrijver: gèèle schrie.ver (Gennep), gele schrijverik: gèèle schrie.verik (Gennep), gele wierts: gèèle wierts (Gennep) | geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1 |
18098 | geelzucht | geel verf: géélə veerf (Gennep), gêl vĕrf (Gennep) | geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2 |
19280 | geen rust hebben | geen rust hebben: gén rèùst hébbə (Gennep) | geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4 |
29054 | geer | geer: gēr (Gennep) | Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7 |
32746 | geerakker | geer: gēr (Gennep) | Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1 |
17834 | geeuwen | gapen: gape (Gennep) | gapen [N 10 (1961)] III-1-2 |
20796 | geeuwhonger | geeuwhonger: geehŏŏnger (Gennep), gēhoŋər (Gennep), gerenhonger: gērənhoŋər (Gennep) | geeuwhonger [SGV (1914)] || plotselinge honger, geeuwhonger III-2-3 |