21318 |
gejoel |
spektakel (<fr.):
spiktakel(?) (L164p Gennep)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
verdraaid:
Hoe kunne ze toch zö verdrääjd doe.n
verdrääjd doe.n (L164p Gennep)
|
halfgaar, gek doen
III-1-4
|
19266 |
gek persoon |
flapdrol:
flapdrol (L164p Gennep)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gèkkəhŭŭs (L164p Gennep)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24483 |
geknotte wilg |
knoest:
knoest (L164p Gennep),
knoot:
knoot (L164p Gennep),
knotwilg:
-
knotwilg (L164p Gennep)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] || knotwilg || wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
roodstertje (L164p Gennep)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krulhöör (L164p Gennep)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
gɛlt (L164p Gennep),
xɛ.lt (L164p Gennep)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele schrijver:
gèèle schrie.ver (L164p Gennep),
gele schrijverik:
gèèle schrie.verik (L164p Gennep),
gele wierts:
gèèle wierts (L164p Gennep),
kwikstaartje:
kwikstertje (L164p Gennep),
ploegdrijvertje:
ploegdrieverke (L164p Gennep)
|
kwikstaart || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
filǝ`pinǝ (L164p Gennep),
lupinen:
ly`pinǝ (L164p Gennep)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|