24850 |
gemalen schors |
looi:
WLD
looj (L164p Gennep)
|
Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastelavondgek:
vastelaovendgék (L164p Gennep),
vastenavondgek:
vastənōͅvəntgɛk (L164p Gennep)
|
Carnavalsvierder. || Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemeen (L164p Gennep),
laag:
léég (L164p Gennep)
|
gemeen [SGV (1914)] || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemeinte (L164p Gennep)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
Opm. v.d. invuller: afgekort: sik.
sikrətaaris (L164p Gennep)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentewei:
gemeentewei (L164p Gennep)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
Zij hèt mien uutgemakt vör èn knâllie
knâllie (L164p Gennep),
heks:
hèks (L164p Gennep)
|
boosaardige vrouw, canaille || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gevoel:
gevŭŭl (L164p Gennep)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19067 |
gemok |
geknaai:
geknoaj (L164p Gennep)
|
gemok [SGV (1914)]
III-1-4
|
18817 |
genoegen (doen) |
tevreden:
tuvri-jə (L164p Gennep)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|