e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazuren meniën: mēnijǝ (Gennep) Het droge, ongebakken aardewerkprodukt voorzien van glazuur. Doorgaans wordt daartoe gebruik gemaakt van loodglazuur. Deze stof wordt met water aangemaakt tot een glazuurpap, vervolgens in de glazuurmolen fijngemalen en daarna door dompelen of gieten aangebracht op het produkt. Loodglazuur is transparant, maar kan door toevoeging van kopervijlsel, ijzervijlsel of bruinsteen ook gekleurd aardewerk opleveren. Als glazuur kan ook loodmenie, een fel oranjerood poeder, worden gebruikt. Het recept voor glazuur werd in Q 95 compositie (kǫmp\zisi) genoemd. [N 49, 53a; monogr.] II-8
glazuur glazuur: glààzuur (Gennep) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1
glijbaan glijbaan: /  glïjbaon (Gennep), roetsjbaan: roetsbaon (Gennep), rutsbōͅn (Gennep), /  roetsbaon (Gennep) glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan. || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden slibberen: slibbere (Gennep), slibberə (Gennep), zeilen: langs een paal of plank  zeile (Gennep) glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glimworm dwaallicht: dwoallicht (Gennep), gloeiworm: WLD  glŏĕj-wörm (Gennep, ... ) glimworm [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)] III-4-2
gloed hitte: hitte (Gennep) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1
gluiperd gluiper: gluiper (Gennep), glŭŭper (Gennep), luiperd: Waord ów vör dèn luu.perd Dèn luu.perd hèt ów zoo bïj de bóks  luu.perd (Gennep) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || gluiperd, valsaard III-1-4
gluiperig het achter de elleboog hebben: achter də éllebaog hébbə (Gennep) huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
godslamp godslamp: godslaamp (Gennep) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed liggen goed liggen: goed liggen (Gennep) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11