18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
kieskeurig (L164p Gennep),
kommerlijk:
Hïj is enne kummeleken èèter
kummelek (L164p Gennep),
zie kummelek ook lastig dreinend
kuumelek (L164p Gennep),
niet gauw tevreden:
nie gōūw tuvri-jə (L164p Gennep)
|
kieskeurig [SGV (1914)] || niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kietelə (L164p Gennep)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
kiew (L164p Gennep),
kiewe (L164p Gennep),
WLD
kĭĕwə (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24184 |
kievit |
kievit:
kiewit (L164p Gennep)
|
kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kiezel (L164p Gennep)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18893 |
kiezen |
uitkiezen:
ŭŭtkīēzə (L164p Gennep)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kikvors:
kekfoͅrs (L164p Gennep),
kikfŏrs (L164p Gennep)
|
kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kikvorsendril:
kekfoͅrsəndrel (L164p Gennep),
rit:
rit (L164p Gennep)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)dril:
kekfoͅrsəndrel (L164p Gennep),
(-)rit:
rit (L164p Gennep)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
26184 |
kikkers |
kikvorsen:
kekvǫršǝ (L164p Gennep),
roedehaken:
ruhø̜̄kǝ (L164p Gennep)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|