e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein van gestalte klein van postuur: hej es klèèn vam posty:r (Gennep) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein wolkje wolkje: wölkskə (Gennep) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleindochter kleindochter: kleindochter (Gennep) kleindochter [DC 05 (1937)] III-2-2
kleine boerderij keuterij: kø̄tǝrei̯ (Gennep) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine hoeveelheid eten kruimel: Syst. Eijkman  kryməl (Gennep), muizenhapje: my(3)̄zəhɛpkə (Gennep) muizehapje, zeer kleine hoeveelheid eten || Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine spil spil: spil (Gennep) De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14] II-3
kleingeld kleingeld: klên gĕld (Gennep) kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kindskind: kie.ndskie.nd (Gennep), kie.ndskiend (Gennep), kienskient (Gennep), kleinkind: mv.: klénkiender  klénkiend (Gennep) kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinste dier van het nest nestgek: WLD  nééstgèk (Gennep) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
kleinzoon kleinzoon: kleinzoon (Gennep) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2