17543 |
klein van gestalte |
klein van postuur:
hej es klèèn vam posty:r (L164p Gennep)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25159 |
klein wolkje |
wolkje:
wölkskə (L164p Gennep)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
kleindochter (L164p Gennep)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
keuterij:
kø̄tǝrei̯ (L164p Gennep)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
kruimel:
Syst. Eijkman
kryməl (L164p Gennep),
muizenhapje:
my(3)̄zəhɛpkə (L164p Gennep)
|
muizehapje, zeer kleine hoeveelheid eten || Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26302 |
kleine spil |
spil:
spil (L164p Gennep)
|
De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klên gĕld (L164p Gennep)
|
kleingeld [SGV (1914)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
kie.ndskie.nd (L164p Gennep),
kie.ndskiend (L164p Gennep),
kienskient (L164p Gennep),
kleinkind:
mv.: klénkiender
klénkiend (L164p Gennep)
|
kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24450 |
kleinste dier van het nest |
nestgek:
WLD
nééstgèk (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinzoon:
kleinzoon (L164p Gennep)
|
kleinzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|