17784 |
knipogen |
knipoogjes geven:
mekoar knipeugskes gêve (L164p Gennep),
oogje knippen:
eugske knippə (L164p Gennep)
|
knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20857 |
knoeien |
knoeien:
knoeje (L164p Gennep)
|
morsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
knoeien:
knoeje (L164p Gennep)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19316 |
knoeier |
lapzwans:
làpswàns (L164p Gennep)
|
iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19076 |
knoest |
knoest:
WLD
knoest (L164p Gennep),
noest:
noest (L164p Gennep)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || noest [SGV (1914)]
III-1-4, III-4-3
|
21001 |
knoflook |
knoflook:
mv idem
knoeflook (L164p Gennep)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
knokkels:
kneukels (L164p Gennep)
|
deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33236 |
knolraap, raap |
knollen:
knǫlǝ (L164p Gennep),
rapen:
rāpǝ (L164p Gennep)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grȳn (L164p Gennep),
knollengroen:
knǫlǝgrȳn (L164p Gennep)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
kneup (L164p Gennep),
knoop (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
knōp (L164p Gennep),
(ev.)
knöp (L164p Gennep)
|
knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|