18794 |
kousenwol |
sajet:
sajet (L164p Gennep)
|
Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǭltǝr (L164p Gennep)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
herrie om niks:
hèrrie um niks (L164p Gennep)
|
drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kręi̯ǝ (L164p Gennep)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoers (L164p Gennep)
|
kraakbeen [SGV (1914)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kleine kralen:
klɛinə kralə (L164p Gennep)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kraam:
kraom (L164p Gennep)
|
kraambed
III-2-2
|
19697 |
kraan |
kraan:
krōͅn (L164p Gennep)
|
kraan
III-2-1
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (L164p Gennep)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
26548 |
kraanboom |
steun:
stø̄n (L164p Gennep)
|
De rechtopstaande balk van de steenkraan. Zie ook afb. 86. [N O, 20b]
II-3
|