34640 |
kruiwagenas |
spil:
spilǝ (L164p Gennep)
|
De kleine metalen staaf die aan de voorzijde van de kruiwagen aan de berries is bevestigd en waarrond het wiel draait. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die specifiek zijn voor de kruiwagenas. De meer algemene benamingen voor de as staan onder het betreffende lemma. [N 18, 98d; N G, 53f; JG 1d]
I-13
|
34641 |
kruiwagenberrie |
berries:
bø̜ris (L164p Gennep),
bomen:
bø̜m (L164p Gennep)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
29960 |
kruizeel |
kruilicht:
krø̄i̯ lext (L164p Gennep),
kruizeel:
krø̜i̯zęi̯l (L164p Gennep),
lichtriem:
lexrīm (L164p Gennep)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
17749 |
krullen |
krullen:
krölle (L164p Gennep)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
knuchten:
[sic]
knuchte (L164p Gennep),
kriebelhoest (zn.):
kriebel-hoest (L164p Gennep),
kuchen:
kŭche (L164p Gennep)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || kuchen [SGV (1914)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
klocht:
kloxt (L164p Gennep)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
kuuf (L164p Gennep),
kūūf (L164p Gennep)
|
kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifleeuwerik:
kuuflĕwerik (L164p Gennep),
kuiflieverik:
kuuflèvverik (L164p Gennep)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24200 |
kuifmees |
meesje:
meeske (L164p Gennep)
|
kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kykǝ (L164p Gennep),
kȳkǝ (L164p Gennep),
kȳkǝn (L164p Gennep),
kuikje:
kykskǝ (L164p Gennep)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|