20487 |
beet, hap |
hap:
hap (L164p Gennep),
hàp (L164p Gennep),
hapje:
verkleinwoordje
hápkə (L164p Gennep)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
flierts:
Smiet dèn flierts mar wèg. Koos hai n fliertske ien de bóks (diarree). Ik hèb mar n fliertske métworst óp mien bótteram (dun schijfje).
flierts (L164p Gennep)
|
geringe hoeveelheid
III-4-4
|
18536 |
bef |
befje:
béfke (L164p Gennep)
|
losse lap witte stof met kraag ter vervanging van een overhemd, kraag
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
lekker makend:
(lèkker maakent) hi-j (L164p Gennep),
(lèkker maakent) zi-j (L164p Gennep),
lèkker maakent iets (L164p Gennep)
|
de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18885 |
begeren |
gaarne willen:
gér willə (L164p Gennep),
heel gér willə (L164p Gennep),
snakken:
snakkə (L164p Gennep)
|
een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)] || sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)] || sterk wensen, verlangen koesteren naar [begeren, geren, lusten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18997 |
begerig |
begerig:
begèrrig (L164p Gennep)
|
begeerig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19115 |
begin |
aanvang:
D¯n ânvang is um twee uu.r
ânvang (L164p Gennep)
|
begin
III-1-4
|
33077 |
beginnen te oogsten |
met de bouw (beginnen):
mit dǝn bǫu̯t (L164p Gennep)
|
Hier zijn opgenomen de aparte werkwoordelijke uitdrukkingen voor het beginnen aan de oogst. Opgaven als "we gaan maaien" en identieke antwoorden als in het vorige lemma ''oogst'' (5.1.1) binnenhalen zijn weggelaten. Tenzij anders aangegeven moeten alle opgaven gelezen worden als: "we gaan ... ". Vergelijk ook het lemma ''oogst, werkzaamheden'' (4.1.2). [N 15, 9; monogr.]
I-4
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanvoor:
ɛnvōr (L164p Gennep)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (L164p Gennep),
begrĕffenis (L164p Gennep),
bəgrèffenis (L164p Gennep)
|
begrafenis [SGV (1914)] || de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)]
III-2-2
|