24343 |
lieveheersbeestje |
hemellammetje:
heemel-lé.mpke (L164p Gennep),
himmellé.mke (L164p Gennep),
lieveheerslammetje:
lievenheerslémpke (L164p Gennep),
lieveheersvlammetje:
liefheersvlémke (L164p Gennep)
|
lieveheersbeestje
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
ligge (L164p Gennep)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakraam:
dakrām (L164p Gennep)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (L164p Gennep)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
24485 |
liguster |
liguster:
WLD
liguster (L164p Gennep)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
De zie.ke lïjt é.rge pien
lïjje (L164p Gennep),
uithouden:
ŭŭthààldə (L164p Gennep)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] || lijden
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
de rooi laten zien:
(de koe) lęt dǝ rōi̯ zīǝn (L164p Gennep)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20464 |
lijkbidder |
dodengraver:
bij boeren door naaste buren; bij burgers door lijkbidders; worden zo genoemd omdat ze ook het graf delven
doojegravers (L164p Gennep),
lijkbidder:
buren, niet de naaste; cf. VD s.v. "lijkbidder"= begrafenisbidder, die familie en kennissen ter begrafenis nodigt
liekbidders (L164p Gennep)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
26183 |
lijken |
luiken:
lȳkǝ (L164p Gennep)
|
De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.]
II-3
|
20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuisje:
doojehuuske (L164p Gennep)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|