id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20434 | begrafenismaal | begrafeniskoffie: begreffenniskoffie (Gennep), koffietafel: koffietafel (Gennep) | Is in uw omgeving het begrafenismaal bekend? Zoo ja, hoe noemt men het (groevenmaal, lijkmaal, grafmaal, uitigst, enz.)? [VC 03 (1937)] III-2-2 |
20431 | begraven | begraven: begraavə (Gennep), begraven (Gennep) | een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)] III-2-2 |
18807 | begrijpen | begrijpen: begriepə (Gennep), snappen: snàppə (Gennep) | het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18798 | begrip, besef | begrip: begrĭĕp (Gennep), belul: Dor hèdde gïj toch gèn belul van, bemoej ów d¯r nie mit belul (Gennep), benul: benul (Gennep) | besef || besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] III-1-4 |
22669 | beiaard | carillon (fr.): karijoͅn (Gennep) | Het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon]. [N 90 (1982)] III-3-2 |
32737 | beide panden van een uiteengeploegde akker | zijkanten: zei̯kãntǝ (Gennep) | Het uiteenploegen van een akker levert, als men de keerstroken buiten beschouwing laat, twee even grote stroken op aan weerskanten van de eindvoor in het midden. Uiterlijk is er overeenkomst met het ploegen in panden. Voor deze, afzonderlijk te ploegen delen van een akker zie men echter het vorige lemma. [N 11, 54; N 11A, 121f] I-1 |
22906 | beieren | beieren: beieren (Gennep) | Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)] III-3-3 |
31904 | beitelarend | pin: pen (Gennep) | Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b] II-12 |
24301 | bek | muil: moel (Gennep), WLD mŏĕl (Gennep) | Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)] || muil III-4-2 |
21830 | bekendmaken | omroepen: umrōēpə (Gennep) | officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)] III-3-1 |