32759 |
meer dan een spade diep spitten |
twee steek diep (ommaken):
twē stēk˱ dīp (L164p Gennep)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
26607 |
meer graan willen, gezegd van de steen |
graag zijn:
grāx zin (L164p Gennep)
|
[N O, 34l]
II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
aangeven:
ɛngē̜vǝ (L164p Gennep)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
32781 |
meerdelige eg |
balk[eg]:
balǝk[eg] (L164p Gennep),
boom[eg]:
bǫm[eg] (L164p Gennep),
drievelds[eg]:
drivɛ̄lts˱[eg] (L164p Gennep),
koppel[eg]:
kǫpǝl[eg] (L164p Gennep)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
mondug (L164p Gennep),
mu.ndig (L164p Gennep),
mundig (L164p Gennep),
mŭndig (L164p Gennep)
|
meerderjarig, mondig || meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
24209 |
meerkoet |
meerkoet:
meerkoet (L164p Gennep)
|
meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21273 |
meester |
baas:
boas (L164p Gennep),
meester:
mêster (L164p Gennep),
mɛistər (L164p Gennep)
|
(school)meester [RND] || meester [SGV (1914)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
krapje smijten:
kreͅpkə smitə (L164p Gennep),
Sub krébke: op de grond getrokken streep; krasje.
krébke smiete (L164p Gennep)
|
Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)] || Spelletje, waarbij centen of knopen van afstand over een op de grond getrokken streep in een getekend hokje moeten worden gegooid.
III-3-2
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mèw (L164p Gennep),
mèèw (L164p Gennep)
|
meeuw
III-4-1
|
21882 |
meevaller |
meevallertje:
mitvèllərkə (L164p Gennep)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|