e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meer dan een spade diep spitten twee steek diep (ommaken): twē stēk˱ dīp (Gennep) Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.] I-1
meer graan willen, gezegd van de steen graag zijn: grāx zin (Gennep) [N O, 34l] II-3
meer melk gaan geven aangeven: ɛngē̜vǝ (Gennep) [N 3A, 68] I-11
meerdelige eg balk[eg]: balǝk[eg] (Gennep), boom[eg]: bǫm[eg] (Gennep), drievelds[eg]: drivɛ̄lts˱[eg] (Gennep), koppel[eg]: kǫpǝl[eg] (Gennep) Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
meerderjarig mondig: mondug (Gennep), mu.ndig (Gennep), mundig (Gennep), mŭndig (Gennep) meerderjarig, mondig || meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)] III-2-2
meerkoet meerkoet: meerkoet (Gennep) meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)] III-4-1
meester baas: boas (Gennep), meester: mêster (Gennep), mɛistər (Gennep) (school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] III-3-1
meetje steken krapje smijten: kreͅpkə smitə (Gennep), Sub krébke: op de grond getrokken streep; krasje.  krébke smiete (Gennep) Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)] || Spelletje, waarbij centen of knopen van afstand over een op de grond getrokken streep in een getekend hokje moeten worden gegooid. III-3-2
meeuw algemeen meeuw: mèw (Gennep), mèèw (Gennep) meeuw III-4-1
meevaller meevallertje: mitvèllərkə (Gennep) een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)] III-3-1