e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nieuwsgierigaard gaap: Die gaap stó.nt wèr achter de gerdien te loe.re én te spèlke  gaap (Gennep), gaapmuil: gaapmoel (Gennep), Dèn gaapmoel óntgèt niks; hïj ziet én wèt alles Wat stèt dieje gaapmoel dor wèr ööj te kie.ke  gaapmoel (Gennep), gaper: gaapər (Gennep) iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)] || nieuwsgierig of dom persoon || nieuwsgierige vrouw III-1-4
niezen proesten: proeste (Gennep, ... ) niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] || niezen, proesten [SGV (1914)] III-1-2
nijdnagel nijnagel: ’ne̝.jna.xəl (Gennep), sprintel: ’spre.ntəl (Gennep), stroopnagel: streupnogel (Gennep) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] III-1-2
nijptang knijptang: kniptaŋ (Gennep) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11
niks waard niks waard: da(t) is niks wèrt (Gennep) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nippen met kleine slokjes drinken: mit klīēn slökskes dreenkə (Gennep) Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3
noemen noemen: noeme (Gennep), noemen (Gennep), zeggen: zēgge (Gennep) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nog in het ei zittend kipje kuiken: kykǝ (Gennep) [N 19, 40a] I-12
nok vorst: vors (Gennep) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodbed, kermisbed kermisbed: kermisbed (Gennep) Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)] III-2-1