25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
oneven:
onéévə (L164p Gennep)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
ónfàtsoenlik (L164p Gennep),
ongepermitteerd:
¯t Is óngepérmetie.rd hoe hïj tègge zien é.lders uutvie.l
óngepérmetie.rd (L164p Gennep),
smerig:
Hal die smèrrige weurd bij ów
smèrrig (L164p Gennep)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)] || onbehoorlijk || onfatsoenlijk
III-1-4
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongedierte:
óngediert(e) (L164p Gennep),
ongeduimd:
óngeduumd (L164p Gennep),
ongesiefer:
óngesie(.)fer (L164p Gennep)
|
ongedierte
III-4-2
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
bengel:
bengel (L164p Gennep)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18821 |
ongelukkige |
stakkerd:
stakkert (L164p Gennep)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
bende:
bèndə (L164p Gennep),
boel:
bōēl (L164p Gennep, ...
L164p Gennep,
L164p Gennep)
|
boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17802 |
ongevoelig van de kou |
niet meer voelen:
zien vingers of teenə nie mér vŭŭlə (L164p Gennep)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23486 |
ongewijde aarde |
jodenkerkhof:
juddekerkhof (L164p Gennep),
ongewijde grond:
ongewi-jde groond (L164p Gennep),
protestantenkerkhof:
protestantekerkhof (L164p Gennep)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20539 |
onhandig snijden |
klooien:
in het algemeen onhandig doen
klòje (L164p Gennep)
|
Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32805 |
onkruid uiteggen, ondiep geploegd (stoppel) |
drek [eggen]:
[drek] [eggen] (L164p Gennep)
|
Het land bewerken met de onkruideg of de scherp aangespannen gewone eg, om de wortels van onkruid (kweekgras met name) op te halen, stoppels los te woelen en het land geschikt te maken, om bemest en vervolgens geploegd te worden. Dat men onkruid e.d. ook met de cultivater kan losmaken, blijkt uit termen als (af)russen en (uit)schulpen (vergelijk het lemma ''cultivateren''). Voor de dialectvarianten van de benamingen voor onkruid en kweekgras zij verwezen naar de betrokken lemmata in de volgende aflevering van I.1. Voor wat ''eggen'' en ''eggen'' betreft zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b; N 11, 80a; N 11A, 172d + e; N P, 15a add.; monogr.]
I-2
|