e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onweersbui donderbui: donderbŭŭj (Gennep), hommel: Dn hómmel blööjt (er komen onweerswolken aandrijven).  hómmel (Gennep), onweersbui: ŏŏnwêrsbŭŭj (Gennep), ónwèrsbuuj (Gennep), schoer: schoe.r (Gennep) donderbui [SGV (1914)] || donderbui, onweersbui || onweersbui [SGV (1914)] III-4-4
onweerx onweer: ónwèèr (Gennep) onweer III-4-4
onwel niet lekker: nie lekker vŭŭlə (Gennep), nie lekkər (Gennep) Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
onwennig (voelen) het moet nog wennen: ⁄t mót nòg wénnə (Gennep) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4
ooft gedroogde appeltjes: gedreugdə èppelkes (Gennep), gedroogde peertjes: pere frans heel kort  gedreugdə pérkes (Gennep), ooft: ōͅəft (Gennep) ooft [Willems (1885)] || ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)] III-2-3
oog oog: o.ugə (Gennep), oog (Gennep, ... ) ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
oogkleppen scheerlappen: sxęrlapǝ (Gennep), sxęrlɛp (Gennep), schuwlappen: sxø̜i̯lapǝ (Gennep) Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.] I-10
ooglid schel: schèl (Gennep) oog: ooglid [N 10a (1961)] III-1-1
oogst -opbrengst bouwt: [bouwt] (Gennep) Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4
oogst -werkzaamheden bouwt: bǫu̯t (Gennep), oogst: ǫst (Gennep) Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8] I-4