e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oudejaarsavond oudejaarsavond: a.ldejaorsaovend (Gennep), aaldejaorsaovend (Gennep), van het oud in het nieuw: van ⁄t aalt ien ⁄t ni-j (Gennep) Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)] || Oudejaarsavond. III-3-2
oudejaarsdag oudejaarsdag: aaldejaorsdag (Gennep), aaldejòòrsdag (Gennep) Oudejaarsdag. [N 06 (1960)] III-3-2
ouden van dagen ouderen: stelleke alderen (Gennep) ouden van dagen [N 102 (1998)] III-3-1
ouders ouders: a.lders (Gennep), ālders (Gennep), e.lders (Gennep), elders (Gennep), oalders (Gennep) ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)] III-2-2
ouderwets ouderwets: a(.)lderwèts (Gennep), oalderwèts (Gennep) ouderwets [SGV (1914)] III-1-3
oveninzetter indrager: indrāgǝr (Gennep), inzetter: inzɛtǝr (Gennep) De arbeider die de te bakken potten in de oven plaatst en op de juiste wijze rangschikt. In L 270 was de inzetter tevens stoker. [N 49, 69; N 49, 70a; N 49, 131b; monogr.] II-8
ovenkelder roetkast: rūtkāst (Gennep) De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma √∂nderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d] I-6
ovenpaal scheutel: šø̄ǝtǝl (Gennep) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
ovenuitzetter uithaler: ythǭlǝr (Gennep) De arbeider die de gebakken produkten uit de oven verwijderd. [N 49, 69; monogr.] II-8
overdragen over (de/haar) tijd: ǫvǝr tīt (Gennep) Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44] I-11