22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
a.ldejaorsaovend (L164p Gennep),
aaldejaorsaovend (L164p Gennep),
van het oud in het nieuw:
van ⁄t aalt ien ⁄t ni-j (L164p Gennep)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)] || Oudejaarsavond.
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudejaarsdag:
aaldejaorsdag (L164p Gennep),
aaldejòòrsdag (L164p Gennep)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
ouderen:
stelleke alderen (L164p Gennep)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouders:
a.lders (L164p Gennep),
ālders (L164p Gennep),
e.lders (L164p Gennep),
elders (L164p Gennep),
oalders (L164p Gennep)
|
ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
a(.)lderwèts (L164p Gennep),
oalderwèts (L164p Gennep)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
29536 |
oveninzetter |
indrager:
indrāgǝr (L164p Gennep),
inzetter:
inzɛtǝr (L164p Gennep)
|
De arbeider die de te bakken potten in de oven plaatst en op de juiste wijze rangschikt. In L 270 was de inzetter tevens stoker. [N 49, 69; N 49, 70a; N 49, 131b; monogr.]
II-8
|
33421 |
ovenkelder |
roetkast:
rūtkāst (L164p Gennep)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|
25608 |
ovenpaal |
scheutel:
šø̄ǝtǝl (L164p Gennep)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
29567 |
ovenuitzetter |
uithaler:
ythǭlǝr (L164p Gennep)
|
De arbeider die de gebakken produkten uit de oven verwijderd. [N 49, 69; monogr.]
II-8
|
34168 |
overdragen |
over (de/haar) tijd:
ǫvǝr tīt (L164p Gennep)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|