26446 |
roggesteen |
voersteen:
vurstēǝn (L164p Gennep)
|
Een molensteen of molensteenkoppel waarmee bij voorkeur rogge of veevoer gemalen wordt. In l 292a, l 318, l 321 en Q 204a gebruikte men daarvoor een kunststeen. [N O, 17f]
II-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (L164p Gennep),
rŏk (L164p Gennep)
|
rok [SGV (1914)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
roken:
rōkə (L164p Gennep),
smoken:
smōkə (L164p Gennep)
|
roken
III-2-3
|
18567 |
rokkostuum |
frak:
frak (L164p Gennep)
|
rokkostuum
III-1-3
|
32940 |
rol gevouwen hooi op de kar |
welm:
węlm (L164p Gennep)
|
De goed neergelegde hoeveelheid hooi op de kar. [A 34, 5b; add. uit N 14, 120]
I-3
|
32834 |
rollen |
omrollen:
ømrǫlǝ (L164p Gennep),
wellen:
wɛlǝ (L164p Gennep)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|
26126 |
rollenlaag |
kruivloer:
krø̜jvlūr (L164p Gennep)
|
De bovenste uitgebouwde steenlaag van de molenromp waar de onderring voor de kruirollen op ligt. [N O, 53b]
II-3
|
22443 |
rommelpot |
foekepot:
fukəpoͅt (L164p Gennep)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
tochtgaatje:
(mv)
tǫxt˲gɛtjǝs (L164p Gennep),
uilegat:
(mv)
ylǝgatǝr (L164p Gennep)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
32291 |
rond haalmes |
kromschaaf:
kromsxāf (L164p Gennep)
|
Het ronde mes met schuingeslepen snede en twee handvatten waarmee men diepe, holle vormen in hout kan snijden. Het rond haalmes wordt met een trekkende beweging gehanteerd en door de kuiper gebruikt voor het gladschaven van de binnenwand en het vlak maken van de binnenrand van vaten. Zie ook afb. 218. [N E, 37a-b; monogr.]
II-12
|