21198 |
rondreizen, pendelen |
rondreizen:
roondrēīzə (L164p Gennep)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
heen en weer lopen:
hin en weer lope (L164p Gennep),
over de hei stropen:
i.e. zonder doel rondlopen.
ovver de hei streupe (L164p Gennep)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34596 |
rongen |
karrongen:
karroŋǝ (L164p Gennep)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
roodbont (bijvgl. nmw.):
rōtbōnt (L164p Gennep)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
roodbont (bijvgl. nmw):
rōt˱bōnt (L164p Gennep)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roodborstje (L164p Gennep)
|
roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
korst(je):
körske (L164p Gennep),
roof(je):
roaf (L164p Gennep)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
roofvogel:
roofvogel (L164p Gennep)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33714 |
rooien |
rooien:
rø̜̄jǝ (L164p Gennep)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|
33204 |
rooien met de ploeg |
uitbouwen:
ȳtbǫu̯ǝ (L164p Gennep)
|
Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18]
I-5
|