e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruisen (van de wind) ruizelen: water.  rūūselt (Gennep), suizen: lucht.  sōēst (Gennep) het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ruisen van bladeren suizen: WLD  sōēzə (Gennep) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruiten in het kaartspel ruiten: ruute (Gennep), rŭŭtenoas (Gennep) Ruiten (kaartspel). || Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
ruiter vanghaak: vaŋhǭk (Gennep) De haak of beugel waarmee de kop van de vangplank of het sleepstuk aan de daklijst of aan een speciale balk vastligt. [N O, 12e] II-3
ruk ruk: ruk (Gennep) Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2
rukwind buiïge wind: bøjegǝ wint (Gennep), heks: is een vissersbenaming  hĕks (Gennep), windhoos: wīēnd-hoos (Gennep), windstoot: wīēnd-stoot (Gennep) Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || wind die plotseling uit n andere richting komt [SGV (1914)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] II-3, III-4-4
rund rund: rønt (Gennep) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel blinde koe: blie.nde koe (Gennep), paardsdoorn: pèrdsdorn (Gennep) runderhorzel III-4-2
runderlapjes runderlapjes: Syst. Eijkman  røndərlɛpkəs (Gennep) Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3
rundvee beesten: bēstǝ (Gennep) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11