id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25115 | ruisen (van de wind) | ruizelen: water. rūūselt (Gennep), suizen: lucht. sōēst (Gennep) | het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
24847 | ruisen van bladeren | suizen: WLD sōēzə (Gennep) | Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3 |
22753 | ruiten in het kaartspel | ruiten: ruute (Gennep), rŭŭtenoas (Gennep) | Ruiten (kaartspel). || Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2 |
26259 | ruiter | vanghaak: vaŋhǭk (Gennep) | De haak of beugel waarmee de kop van de vangplank of het sleepstuk aan de daklijst of aan een speciale balk vastligt. [N O, 12e] II-3 |
17885 | ruk | ruk: ruk (Gennep) | Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2 |
25148 | rukwind | buiïge wind: bøjegǝ wint (Gennep), heks: is een vissersbenaming hĕks (Gennep), windhoos: wīēnd-hoos (Gennep), windstoot: wīēnd-stoot (Gennep) | Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || wind die plotseling uit n andere richting komt [SGV (1914)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] II-3, III-4-4 |
34024 | rund | rund: rønt (Gennep) | Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11 |
24326 | runderhorzel, horzel | blinde koe: blie.nde koe (Gennep), paardsdoorn: pèrdsdorn (Gennep) | runderhorzel III-4-2 |
20691 | runderlapjes | runderlapjes: Syst. Eijkman røndərlɛpkəs (Gennep) | Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
34022 | rundvee | beesten: bēstǝ (Gennep) | Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |