21332 |
samenspannen |
smoezen:
ook: haalde mit iemes
smoeze mit iemes (L164p Gennep)
|
heulen (met iemand) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24682 |
sap in planten |
sap:
WLD
sàp (L164p Gennep)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
WLD
sàp (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
28797 |
satijn |
satijn:
satin (L164p Gennep)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
sóws (L164p Gennep)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
safojjekool (L164p Gennep),
savoje kool (L164p Gennep),
sevojje kool (L164p Gennep),
WLD
sáfòjə-kool (L164p Gennep),
savooiemoes:
sevojje moes (L164p Gennep)
|
[N Q (1966)] [N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooiekool
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
en schabbelier (L164p Gennep)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxāf (L164p Gennep)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
strijkbank:
strik˱baŋk (L164p Gennep)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|
32294 |
schaafmes voor de binnenrand |
blaaimes:
blājmɛs (L164p Gennep),
krommes:
krommɛs (L164p Gennep)
|
Een mes met een verhoudingsgewijs klein, gebogen blad en twee handvatten dat wordt gebruikt voor het vlakmaken van de binnenrand van een vat. Zie ook afb. 220 en het volgende lemma. [N E, 35c; N E, 36; A 32, 4; monogr.]
II-12
|