e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijbonen snijers: snïjjer (Gennep) snijboon I-7
snijmes reimes: rējmɛs (Gennep), speekmes: spēkmɛs (Gennep) Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12
snijtand snijtand: snītānd (Gennep) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snijwonde snee: enne sni-j (Gennep) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snikken snikken: snikke (Gennep) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snipper snipper: snippər (Gennep) een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)] III-3-1
snoep juddespek: jødəspɛk (Gennep) suikerspek III-2-3
snoepen snoepen: snoepe (Gennep), snollen: snoͅlə (Gennep) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoepgoed snoep: snŏĕp (Gennep), snol: snol (Gennep), snoͅl (Gennep), snolgerei: snoͅlgreͅi̯ (Gennep), snollerij: snoͅlərei̯ (Gennep) snoep || snoepgoed || snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbeltje: babbeltje (Gennep), bàbbeltjə (Gennep), brok: broͅk (Gennep) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || stukje snoep III-2-3