e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speelkaart kaart: vgl. pag. 67 sub gèèves: Leever de kaorte mar allemôl ien, t is gèèves.  kaort (Gennep), speelkaart: spølkōͅrt (Gennep) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || Kaart. III-3-2
speelman, klapspaan keerlat: kę̄rlat (Gennep) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speelplaats speelplaats: spulplets (Gennep) de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1
speels speels: speuls (Gennep) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4
speels, dartel dartel: dartel (Gennep) speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4
speen tut: tut (Gennep), tutter: tutter (Gennep) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dēm (Gennep) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
speerhaak speerhaak: spɛrhǭk (Gennep) Een klein soort aambeeld dat uitloopt in twee puntige uitsteeksels en gebruikt wordt bij het uitsmeden van de banden. Zie ook het lemma ɛspeerhaakɛ in wld II.11, pag. 26.' [N E, 44; monogr.] II-12
spek spek: spĕk (Gennep) spek [garstig~] [SGV (1914)] III-2-3
spekpannenkoek spekkoek: Syst. Eijkman  spɛkkūk (Gennep) Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)] III-2-3