e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
suikertante suikertante: suukertante (Gennep) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suizen van de oren suizen: mien ore soeze (Gennep) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
sukkelen sukkelen: sukkelə (Gennep) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
t-vormige hoeve dwarshuis: du̯arshys (Gennep) Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.] I-6
taaien wipwappen: wupwapə (Gennep) IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)] III-3-2
taart taart: taart (Gennep), Syst. Eijkman  tārt (Gennep) taart [SGV (1914)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
taats van de kleine spil tap: tap (Gennep) Het onderste pinvormige gedeelte van de kleine spil dat bij vast werk in de taatspot draait. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛtaats van het staakijzerɛ.' [N O, 16d; A 42A, 24] II-3
taatspot van de kleine spil potje: pø̜tjǝ (Gennep) De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21] II-3
tabak tabak: e toonloos  tebak (Gennep) tabak [SGV (1914)] III-2-3
tabakspruim pruim: pruim (Gennep) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3