17761 |
tanden |
tanden (mv.):
taand (L164p Gennep)
|
tanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
32914 |
tanden van de hooihark |
houteren pinnen:
hø̜̄ltǝrǝ penǝ (L164p Gennep),
tanden:
tãnt (L164p Gennep)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tãnt (L164p Gennep)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18732 |
tandenstoker |
tandenpurker:
táándə-pörker (L164p Gennep)
|
een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
taandpien (L164p Gennep)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
ta.ntflɛis (L164p Gennep),
taandvleis (L164p Gennep),
⁄t taandvleis (L164p Gennep)
|
Hoe noemt men het tandvlees? [DC 30 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20357 |
tante |
meui:
nog hoogst zelden
møͅj (L164p Gennep),
tante:
taante (L164p Gennep),
geen verschillende woorden
taante (L164p Gennep)
|
moei (tante) [SGV (1914)] || tante [SGV (1914)] || tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
26298 |
tap van het staakijzer |
spil:
spel (L164p Gennep)
|
Het ronde bovengedeelte van het staakijzer dat in het spilgat van de ijzerbalk draait. Zie ook afb. 61. [N O, 14m]
II-3
|
32329 |
tapgat |
kraangat:
krǭngat (L164p Gennep),
tapgat:
tap˲gat (L164p Gennep)
|
Het gat in de bodem van een biervat waar men de tapkraan in slaat. Zie ook het lemma ɛaansteekgatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48d; A 36, 3c]
II-12
|
24253 |
tapuit |
zandloper:
za.ndleuper (L164p Gennep),
zandlopertje:
zaandleuperke (L164p Gennep)
|
tapuit || tapuit (14,5 zomervogel; alleen op zeer droge grond (stuifzand, hei grijs- en roomwitte romp, opvallende zwart-witte staart bij het vliegen; broedt in grondgaten [N 09 (1961)]
III-4-1
|