18822 |
treuren |
verdrietig zijn:
verdrīētig zĭĕn (L164p Gennep)
|
verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
semmelkloot:
Dèn sémmelkloot wérkt mien óp de zeenuwe
sémmelkloot (L164p Gennep),
slome, een -:
sloomə (L164p Gennep),
treuzelaar:
treuzelaar (L164p Gennep),
zemel:
Die zémmel wérkt mien óp de zeenuuwe
zémmel (L164p Gennep)
|
iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] || treuzelaar, zeveraar, kletsmajoor || treuzelkous, zeurkous
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
fiemelen:
Fiemel nie zö, schiet óp
fiemele (L164p Gennep),
tizzeken:
Spoejt ów èège ¯s eene keer, ge ziet nów al ¯n half uu.r ân ¯t tizzeke
tizzeke (L164p Gennep),
treuzelen:
treuzele (L164p Gennep),
treuzələ (L164p Gennep),
zemelen:
zémmel nie zö, schiet ¯s wa óp
zémmele (L164p Gennep)
|
met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
gemoerd:
gemurtu (L164p Gennep),
gemuurd (L164p Gennep)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
truf (L164p Gennep)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)] || Troef (kaartspel).
III-3-2
|
23135 |
troefkaart add. |
frits:
frits (L164p Gennep)
|
Vooraanstaand persoon, bestuurder; hoge troefkaart.
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
troep (L164p Gennep),
trŭŭp (L164p Gennep)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
klocht:
kloxt (L164p Gennep)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
gast:
gāst (L164p Gennep),
koppel:
kǫpǝl (L164p Gennep)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22394 |
troeven |
troeven:
trūvə (L164p Gennep),
Dizze slag mótte troe.ve.
troe.ve (L164p Gennep)
|
Aftroeven; repliceren, van repliek dienen. || Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|